Extaze

Paul Meeuws, De geluiden, Amsterdam 2016 (Wereldbibliotheek)

29 augustus 2017
Een gedichtenbundel doortrokken van muziek. Er komen ook andere vormen van geluid aan de orde, maar muziek, en de onmiskenbare liefde van de dichter ervoor, vormt de hoofdmoot. De bundel is opgedeeld in vijf series: De geluiden, Nocturnes, Lied, Werkplek en U.
Een paar voorbeelden uit de serie ‘De geluiden’. ‘Op zolder, bij het geruis van zo zacht mogelijk/afgestelde geluidsboxjes, klopt een beat in je ader,/haarfijn vertakt als in de nachtzenders.’
En de passage waarnaar de illustratie op de omslag [een
schilderij van Co Westerik] verwijst: ‘De mooiste muziek/wordt uit hoezen geschoven, tussen vingertoppen op een/draaitafel gelegd. ’t Gezin eromheen, bang voor een kras.’
Veel referenties aan klassieke muziek, helaas ben ik daar te weinig in onderlegd om de verwijzingen en beelden ten volle te kunnen savoureren. Soms is de liefde zo heftig dat Meeuws zijn vakmanschap verliest: ‘Er klinkt routinebarok. Strijkers likken je oor,/op zoek naar jouw snaar, gesprongen bedrading naar haar,/teruggekruld naar een wereld van voor de muziek.’
Nocturnes beschrijft de nachten van een echtpaar. Met het verstrijken der jaren blijkt in het duister dat de lust verdwenen is, de aandacht verschoven naar het uitgaansleven van een dochter. ‘Je draait je om maar voelt/de vreemde pasvorm van een onbeslapen bed.’
In de afdeling ‘Lied’ takelt een zangstem af. ‘Haar vibrato, aan beven tenslotte gelijk, dun/als het porselein van een theekopje maar even hard, desnoods/even scherp als een scherf van haar stukgeschoten servies…’
In ‘Werkplek’ wordt boerenland beschreven, nu eens in de herinnering van een jonge man, dan weer in het heden. Omdat nergens enige vorm van arbeid wordt beschreven, valt hier veel te gissen. ‘In dit uitzicht vergeet ik mijzelf/zoals het drinkende vee niets weet van Narcissus.’
De laatste serie, ‘U’, is duidelijk een eerbetoon aan een vader die kennelijk heel oud is, en wellicht dementerend. Hier reikt de dichter ons diverse parels toe. ‘In u stond Gods woord geprent/als een vloermat in een knie.’ Het is bijna gênant om de lezer erop te wijzen dat er niet alleen een vergelijking wordt gemaakt, maar dat er tegelijk een parallel loopt: een ware gelovige knielt voor zijn opperwezen.
‘God is allang in u gevaren, heeft u gekraakt/als een uitgewoond pand, ramen en deuren opengezet,/alle spinsels geruimd.’ De gebruikelijke hoofdpersoon van ‘in iemand varen’ is de duivel, met meestal liederlijke effecten. ‘Allang’ impliceert dat God is gekomen ver vóór het tijdstip waarop hij werd verwacht, het overlijden. ‘Heeft u gekraakt’: er is weinig over van de oorspronkelijke persoon, en inderdaad, die wordt vergeleken met een uitgewoond pand. ‘alle spinsels geruimd’: de dementie heeft weinig overgelaten van de gedachtenwereld die er ooit is geweest.
Poëzie om van te genieten.
(Felix Monter)